Stikstofbemestingsrichtlijnen Akkerbouwmatige groenten
Hieronder zijn de N-bemestingsrichtlijnen voor een aantal (akkerbouwmatig) geteelde groentengewassen vermeld.
Conservenerwten
Basisgift: 40-60 – Nmin(0-60)
Opmerkingen:
- Op zandgronden kan over het algemeen minder stikstof worden gegeven dan op kleigronden.
- Bij een slechte bodemstructuur of een verdichte laag onder de bouwvoor is wat meer stikstof nodig dan op een goed bewortelbare grond.
- Aan bladarmere rassen kan meer stikstof worden gegeven dan aan bladrijkere rassen.
- Beperk de stikstofgift of geef geen stikstof in een stikstofrijke uitgangssituatie. Houd ook rekening met eventuele N-nawerking uit stikstofrijke gewasresten van de voorvrucht.
Knolselderij
Basisgift: 160 – Nmin(0-60)
Bijmestgift: 60, uiterlijk begin juli
Opmerkingen:
- Bij teelt voor de lange bewaring wordt aanbevolen de bijmestgift te beperken tot 40 kg N per ha.
- De N-nawerking uit groenbemesters, gewasresten of een organische-mestgift in het voorgaande najaar moet op de bijmestgift in mindering worden gebracht.
Kroot (rode biet)
Basisgift: 165 – 1,4 * Nmin(0-30)
Bijmestgift: 50, bij maximale loofontwikkeling
Schorseneer
Basisgift: 90
Bijmestgift: (50), indien nodig
Spruitkool
Basisgift: 230 – Nmin(0-60)
1e Bijmestgift: 50, juni-juli, afhankelijk van de vroegheid van het ras
2e Bijmestgift: 30, ca. 3 weken vóór de oogst
Opmerkingen:
- De N-bemestingsrichtlijn voor spruitkool is gebaseerd op uitgevoerde proeven op klei.
- Hoewel er bij spruitkool rasverschillen zijn in stikstofbehoefte, maakt de stikstofbemestingsrichtlijn geen onderscheid naar ras, omdat hiervoor onvoldoende onderzoeksgegevens voorhanden zijn.
- Bij gezaaide spruitkool geldt dezelfde totale N-gift maar wordt geadviseerd de basisbemesting met 50 kg N/ha te verlagen en deze hoeveelheid vervolgens als extra bijbemesting circa 4 weken na opkomst te geven.
Stamslabonen
Basisgift:120 – Nmin(0-60)
Bijbemesting: (30), indien nodig, afhankelijk van de gewasontwikkeling, kort vóór de bloei
Opmerking:
- In geval van stamslaboon als 2e teelt na een voorvrucht die stikstofrijke gewasresten nalaat, kan de basisgift met 30 kg N per ha worden verlaagd.
Was- en winterpeen
Basisgift: 100 – Nmin(0-60)
Bijbemesting: (40), indien nodig, afhankelijk van de gewasontwikkeling in de zomer
Opmerking:
- Vanwege het risico op zoutschade tijdens de kieming kan als basisgift beter niet meer dan 30 à 40 kg N per ha worden gegeven. Als de basisgift hoger is, wordt geadviseerd deze te delen en de 2e gift 7-8 weken na zaai toe te dienen.
Algemene opmerkingen
- Voor berekende giften kleiner dan 30 kg N per ha gelden de volgende richtlijnen:
Berekende gift (kg N/ha) | Toe te dienen gift (kg N/ha) |
10-30 | 30 |
< 10 | 0 |
- Op gronden met een verhoogd risico op zoutschade wordt aanbevolen een lagere basisgift aan te houden dan hier wordt vermeld. Zeker als de basisbemesting kort (minder dan 4 weken) voor de aanvang van de teelt of vlak daarna gegeven wordt. In dat geval is het beter een gedeelte van de basisgift tijdens de teelt als bijbemesting te geven.
Spinazie
In onderstaande tabel staan de N-bemestingsrichtlijnen voor spinazie weergegeven.
Klik op de tabel om deze te vergroten
- Met de hier geadviseerde N-giften is de kans op te hoge nitraatgehalten in het product (overschrijding Warenwetnorm) gering.
- Bij zaai vóór 1 april moet, ongeacht de Nmin voorraad, minimaal 25-30 kg N/ha worden gegeven.
Witlof
De perceelskeuze voor de teelt van witlofpennen wordt bepaald door de voorraad minerale bodem-N in februari en de gevoeligheid van rassen voor teveel stikstof. Hierbij gelden de volgende richtlijnen:
- N-gevoelige rassen: Nmin (0-80) < 70
- Niet-N-gevoelige rassen: Nmin (0-80) < 140
De stikstofbemesting hangt eveneens af van de N-gevoeligheid van het ras. Hierbij kunnen de richtlijnen worden gehanteerd zoals vermeld in onderstaande tabel.
Klik op de tabel om deze te vergroten
Bemestingsrichtlijnen witlof (pennenteelt)